‘Ik weet niet of het een indianenverhaal is of niet, maar Irmgard Keun zou in de jaren veertig gebruik hebben gemaakt van een vals nieuwsbericht over haar zelfmoord om na een jarenlange ballingschap opnieuw haar Duitse papieren te krijgen. Uit alles wat ik lees, komt ze in elk geval naar voor als een maffe, interessante vrouw, en met Kind van alle landen heeft ze me enorm gepakt.
Dat komt deels door de specifieke vorm: we volgen de omzwervingen van een tienjarig meisje zonder paspoort, door haar ogen. Het verhaal wordt niet zwaar gesitueerd, maar net dat zet mijn verbeelding in gang. Sowieso voel je er de sfeer van ballingschap en migratie in. Keun zelf vormde in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog een soort gemeenschap met Stefan Zweig en Joseph Roth. Met die laatste heeft ze een relatie gehad en er wordt gezegd dat ze in dit boek met haar ex-minnaar afrekent, zij het op een humoristische manier. Het personage van de vader van het meisje is een onsuccesvolle, aan de drank geraakte schrijver, die altijd naar uitgevers en geld zoekt.
Ondertussen dealt zijn dochter met de situatie, en precies dat ontroert me zo. Ze moeten bijvoorbeeld constant verhuizen, hebben soms eten en soms niet, maar dat kind registreert dat gewoon en toont zich heel weerbaar. Als ze op een dag in Marseille belanden, vertelt ze hoe fijn het is dat ze naar het strand kunnen, terwijl je als volwassene de hardheid van de situatie tussen de lijnen voelt.’
Opgetekend door Katrien Steyaert voor dasKULTURforum Antwerpen.